4 - 8 jaar
4 - 6 jaar
Wat kunnen kinderen?
- Kinderen gaan de tijd van nu en de tijd die voorbij is gebruiken (ik wil drinken/ik was wakker).
- Kinderen begrijpen woorden, ook als ze het voorwerp of persoon niet zien.
- Kinderen gaan zelf woorden bedenken.
- Kinderen gaan zelf zinnen maken.
- Kinderen kunnen zinnen langer maken met woorden zoals: en - of - want - maar - omdat (ik ga slapen, want ik ben moe).
Wat kun je zelf doen?
- Samen praten, liedjes zingen en boekjes voorlezen.
- Bij het voorlezen vragen stellen en je kind laten aanwijzen (waar is de koe? Daar!).
- Kinderen laten tekeken en schrijven. Het is niet belangrijk of dit al letters zijn.
6 -8 jaar
Wat kunnen kinderen?
- Kinderen leren dat een woord meer dingen kan betekenen (bus: daar kun je in rijden naar oma. Bus: daar zit beschuit in).
- Kinderen leren dat woorden soms hetzelfde kunnen betekenen (stoel, kruk, bankje: je kunt er op zitten).
- Kinderen krijgen meer kennis van de woorden. (appel: hoe ziet een appel eruit? Welke appels zijn er? Hoe schrijf je appel? Waar koop ik een appel?
Wat kun je zelf doen?
- Laat je kind nieuwe ervaringen opdoen (hoeveel appels gaan er in 1 kilo? Samen wegen in de supermarkt).
- Laat kinderen veel lezen en probeer ook boeken die nog een beetje moeilijk zijn.
- Lees samen met je kind en lees voor.